Blog 1: Woest en leeg
Ik bezocht onlangs een kerkje in Woesten. Een dorpskerk met een lange geschiedenis. Het dorp lag dicht bij de frontlinie in de Eerste Wereldoorlog en werd nagenoeg volledig plat gebombardeerd. Met oude stenen is de toren heropgebouwd. De rest van het gebouw is zoals veel kerken in de IJzerstreek van de jaren ’20. Ik sprak met mensen die er samen met hun ouders naar de hoogmis gingen, in zondags pak. Als deze dikke muren konden spreken, schreef een boek zichzelf. Het gebouw is onlangs aan de buitenkant volledig gerenoveerd. Het gebouw staat trots in de winterzon. Elk brokkelig voegje is nauwkeurig uitgeschraapt en overnieuw gedaan. Elke poreuze baksteen die deel uitmaakt van een ornament is vervangen.
Ik bezoek graag kerkgebouwen. Ze weerspiegelen de geschiedenis van een dorp. Er hangt mooie kunst, en soms ook afzichtelijke kitsch. Maar telkens weer heeft een gemeenschap getracht om zich het gebouw eigen te maken, vanuit hun gelovig denken en streven. In sommige kerken zie je die levende gemeenschap nog altijd actief en creatief aan het werk. Soms verrassend vernieuwend en toch helemaal passend in het geheel.
In Woesten was dat niet het geval. Ik keek een parochieblaadje in en zag dat de hele parochiefederatie geen enkele pastoor meer had. Van buitenaf kwam men hier nog doopsels en begrafenissen verzorgen. Het bracht me terug naar mijn jeugd. In de Ardennen zag je jaren terug al dergelijke taferelen. Om de 14 dagen een “messe”, of om de maand. Een priester die 6 of 8 kerken “bediende”. Maar dat was anders in Vlaanderen. Dat zou bij ons niet gebeuren. Ik dacht terug aan de millenniumwissel. De kerkgang daalde vlug en men voorspelde dat 10 procent van de bevolking de wekelijkse eucharistie zou blijven bijwonen. Vlaanderen is katholiek in hart en nieren, zei men. Ik wees naar Scandinavië, waar er 2 of 3 procent wekelijkse kerkgang was intussen. Men verklaarde mij gek. Ik was een pessimist. Bij ons zou dat nooit gebeuren.
Nu liggen de kaarten anders. Het aantal priesters daalt, maar even goed het aantal gelovigen dat deel uitmaakt van het parochieleven. Sommige kerken zijn samen met hun laatste devotiekaarsen aan het uitdoven. Er blijven alleen restanten, met een laagje stof bedekt. De kilte overmande me. De kerk van Woesten had een prachtig interieur. Er stond achteraan een beeldige piëta. Maria had het lichaam van haar dode Zoon in haar armen en keek bedroefd.
Een spin had een spirituele band geschapen tussen Maria’s ongelukkige gezicht en het hoofd van de levensloze Jezus. Die draad was een basis voor de rest van haar web. Ik vond de symboliek terug in mijn eigen geloof. Ik heb iets met Goede Vrijdag. Pasen is uiteraard een kernmoment in het christendom. Geen christelijk geloof zonder verrijzenis. Maar Goede Vrijdag is tastbaar. En het is een noodzakelijke stap naar die verrijzenis. Devoot weefde de spin verder. Ze was onmiskenbaar de meest actieve parochiaan. Wie was ik om haar overtuiging te bevragen of te betwijfelen? Verder was de Woestense kerk voorzien van meubilair, maar eigenlijk zoals het begin van de schepping: woest en leeg. Dit huis van God leek me verlaten.
Woonde God er nog? Zeker, ongetwijfeld. Zoals God overal woont. Het christendom evolueert naar een andere dimensie. Vroeger kreeg men een sacraal gevoel bij het binnentreden in de kerk, wanneer de hand in het wijwater dipte om een kruisteken te maken. Na het slotlied verwelkomde de wereld je weer bij het buitengaan. Je was de kerk uit. De huiselijke paternostermomenten waren voor veel kinderen een noodzakelijk kwaad.
Nu is het anders. Ons geloof maakt zich los van bakstenen en glasramen. Dat betekent niet dat gebeden en sacramenten in een kerk geen zin meer hebben. Maar de spiritualiteit wordt meer in het hart gedragen en minder in vastgoed. Gods Naam is heilig en gezegend. Hem aanspreken, is de uitdrukking van ons geloof. Gebed en meditatie thuis, of op de fiets, of in een verlaten plekje: dat worden steeds vaker diepste religieuze momenten.
Ik kwam tot bezinning bij die piëta, in dat kille, verlaten gebouw. Ik realiseerde me nog maar eens dat de brandglasramen en de stoelen en het lege altaar geen noodzakelijke voorwaarde waren om te bidden. Als kind voelde ik dat helemaal anders: toen werd ik meegezogen in het gebed door de geur van kaarsen en van wierook, de scherpe luidsprekers en het orgel. Maar bij die piëta, dat was een ander soort bidden. En het was een positief gevoel, helemaal niet pessimistisch. De kerk was een monument geworden. Mijn geloof is niet geklasseerd. God zij dank!
Sven Vannecke